Rovertje en Sjimmie

Dit is Rovertje. Of liever gezegd: dit was Rovertje, die we vrijdag hebben laten inslapen. Hij was al bijna 23 jaar oud, maar toch was het een moeilijke beslissing. Hij was een erg sociale kat, op zijn manier – we noemden hem op grond van zijn nadrukkelijke aanwezigheid wel ‘de hoofdbewoner’. Zijn sociale instincten waren tot het einde nog volop in orde, maar het lijf wilde niet meer.

‘Als ik ooit ga samenwonen wil ik een kat’, had ik altijd gezegd en dat gelukkige moment brak aan in 1999. Op een zonnige dag aan het eind van de vorige eeuw gingen mijn lief en ik naar het asiel om een kat uit te zoeken. Al vlug viel ons oog op een jonge kater die met heersersblik op de tak van een dode boom zat. Na nog wat andere katten te hebben bekeken – wie een leuke kat wil moet vooral naar het asiel – troffen we hetzelfde dier zittend in een overdekte kattenbak aan, duidelijk niet van plan om andere katten toe te laten.

Zoveel eigenzinnigheid leek ons een goed teken. In het kantoortje van het asiel bleek dat onze keus was gevallen op een éénjarige kater die was geregistreerd onder de naam ‘Rusty’, omdat hij was gevonden in de Rustenburgerstraat. Onderweg naar huis, op de fiets, voelde ik hoe ‘Rusty’ wilde bewegingen maakte in de van de dierenwinkelier geleende plastic kattenmand. Ik schreef dat toe aan verzet maar achteraf denk ik dat het vooral enthousiasme was voor het nieuwe avontuur.

Want toen we eenmaal thuis waren begon ‘Rusty’ meteen aan een grondige verkenning van de 150 vierkante meter van ons bovenhuis. Daarbij bleek ons, die achter hem aan liepen, dat het concept ‘ijskast’ hem vertrouwd was, maar niet het concept ‘trap’, dat hij zich echter binnen enkele dagen eigen zou maken. Toen de initiële inspectie van het territorium voltooid was, ging hij tussen ons in op de sofa zitten en duwde zijn neus in ons beider oksel. We mochten blijven.

We weten niet hoe lang de kat, die mijn vriendin al vlug ‘Rovertje’ doopte, op straat gezworven had. Er leken echter duidelijke hiaten in zijn socialisering. Je verwacht van een kat min of meer dat hij spint, mauwt en op schoot wil zitten – Rovertje deed geen van deze dingen. Ook kon je voor hem geen voer voor de hele dag achterlaten – hij moest op gezette tijden gevoederd worden omdat hij alles wat hem werd voorgezet onmiddellijk verorberde, ook al kon zijn maag het niet aan. Dat was een resultaat, dachten wij, van het precaire zwerversbestaan.

Uitgesproken enthousiast was hij echter over de vele spelletjes die mijn lief voor hem verzon – met name allerlei variaties op ‘kiekeboe’ en natuurlijk het achter balletjes aanrennen. Mijn vriendin, die had getwijfeld of we wel een kat moesten nemen – ‘want dan ga ik me daaraan erg hechten en kunnen we nergens meer heen’ – ontpopte zich tot een begaafde coach, die op vele manieren de zelfontplooiing van de viervoeter bevorderde.

Rovertje kon erg hard rennen, dus het is maar goed dat we een groot huis bewonen. Twee keer is hij van het balkon gevallen, gelukkig zonder blijvend letsel. Hij was voortdurend met ons bezig – een heel erg sociale kat dus, alleen niet op de manier die je verwacht. (Tekst gaat door onder de afbeelding)

Na een jaartje of twee merkten we opeens dat het niet goed ging: Rovertje had een soort vreemde hoestbuien, die mij deden denken aan een tijd in mijn leven dat ik last had van hyperventilatie. Na een tijdje gingen we vermoeden dat dit misschien samenhing met het feit hij steeds vaker alleen thuis was, want mijn vriendin had een baan gekregen waarvoor ze elke dag het huis uitging. Katten worden geacht ‘eenzaten’ te zijn, die als er voldoende voedsel en water verschaft wordt, uitstekend op zichzelf kunnen zijn, maar dat ging voor Rovertje niet op.

De oplossing was een tweede kat, adviseerde de dierenarts. Dus gingen we op een dag een jonge vrouwtjes-poes halen bij een mevrouw in de buurt met een nest jongen. We noemden haar ‘Sjimmie’ omdat ze bijna helemaal zwart was. De reactie van Rovertje heeft diepe indruk op mij gemaakt. Hij dacht eerst dat de mand met de nieuweling alleen maar naar een andere poes róók, zoals katten feilloos aan je hand kunnen ruiken als je elders een kat hebt geaaid. Een van de grote momenten in zijn leven is ongetwijfeld het moment geweest waarop hij zich realiseerde dat de mand niet alleen naar een andere poes rook, maar dat er ook eentje in zat. Hij installeerde zich op enige meters afstand om dit wonder tot zich te laten doordringen.

Ik ben het wel met Rudy Kousbroek eens dat als kattenfokkers door de eeuwen heen wat meer hun best hadden gedaan, katten allang hadden kunnen lezen en schrijven. Maar de aanwezigheid van twee katten heeft mij genezen van de antropomorfie – de bijna onbedwingbare lust van de bezitter van een huisdier om het beest menselijke eigenschappen toe te kennen. Jarenlang was Sjimmie voor Rovertje het belangrijkste op aarde. En naarmate ik ze meer met elkaar zag optrekken realiseerde ik me ook steeds meer hoe fundamenteel anders dan de mens en raadselachtig deze liefelijke wezens zijn.

In zijn nieuwe rol als leider van de kudde zwol Rovertje een beetje op – overduidelijk een hormonale verandering. Zijn interventies waren velerlei: mijn lief dacht aanvankelijk dat hij de kleine iets zou aandoen, omdat hij met haar leek te vechten. ‘Twee moordmachines moeten hun onderlinge krachtsverhoudingen op de proef stellen’, zei ik dan – en hoewel mijn lief meestal meer gevoel had voor de wensen van de katten dan ik, heb ik op dat punt gelijk gekregen. Regelmatig zou de onderlinge machtsverhouding, en daarmee hiërarchie in ons huis op de proef worden gesteld. Bij het voederen moest hij eerst worden bediend, anders raakte de hele kudde in verwarring.

Maar Rovertje was ook op zachtzinniger manieren bezig met de nieuwkomer. Hij was zelf opmerkelijk nauwkeurig met het schoonhouden van zijn vacht en vond Sjimmie een smeerpoets, die regelmatig schoongelikt moest worden. Ook wist hij met kroelende geluiden de kleine poes te lokken naar plekken waar zij veilig zou kunnen slapen – het voeteneinde van ons bed was zo’n plek. En, last but not least, vervulde hij – tot intense tevredenheid van beiden – de rol van minnaar, al kon er door chirurgische ingrepen van voortplanting geen sprake meer zijn. (Tekst gaat door onder de afbeelding)

Wie twee katten heeft, wordt vanzelf bescheiden: zij ruiken en zien en begrijpen van elkaar dingen die de mens ontgaan. Het was overigens geenszins een eenzijdig socialisatie-proces, ondanks de machtspositie van de kater, die bijvoorbeeld de kleine poes op haar donder gaf als ze roekeloos speelde op het balkon waar hij zelf twee keer vanaf was gevallen. Rovertje nam ook dingen van Sjimmie over. Die deed namelijk allerlei dingen die je van poezen zou verwachten: mauwen, spinnen en op schoot zitten. Rovertje leerde ook spinnen en mauwen en zou dat de rest van zijn leven blijven doen. Op schoot zitten probeerde hij, maar dat ging kennelijk te ver.

Heel lang hebben we zo met vier wezens in één huis geleefd, mijn vriendin, Rovertje, Sjimmie en ik – nu de katten er niet meer zijn, lijkt dat een gouden idylle. Zo’n vijf jaar geleden zonderde Rovertje zich ineens af en hield op met eten en drinken. We dachten dat hij dood zou gaan, maar wonder boven wonder genas hij dankzij medicijnen en een dieet van zijn pancreas-aandoening. Hij trok zich in de tijd daarna echter grote delen van de dag en nacht terug uit het sociale leven, iets waaraan de kleine poes maar moeilijk kon wennen. Zij richtte zich vanaf dat moment meer op de menselijke huisgenoten.

Sjimmie is in maart van dit jaar al ingeslapen – vermoedelijk door een hersentumor raakte ze steeds meer in de war. Ze was al 19. Hoewel we haar dode lijf aan Rovertje hebben laten zien, maakt het begrip ‘dood’ kennelijk niet echt deel uit van het katten-bewustzijn. Vermoedelijk omdat hij haar nog rook, bleef hij zoeken en mauwen, vooral op het moment dat er gegeten moest worden. Het was haast te mooi om waar te zijn, maar die begroeting door zijn kop in onze oksel te duwen heeft hij na de dood van Sjimmie nog een keer herhaald. We mochten nog steeds blijven.

Rovertje kon zelf niet blijven. De geest wilde wel, maar het lichaam niet meer. We hebben heel veel van onze katten gehouden, en zijn erg verdrietig. Ik zal het viervoetig element in mijn huis enorm missen – de aanwezigheid van een levend wezen dat je gezelschap houdt, maar tegelijkertijd duidelijk maakt dat je ook maar een incident bent in de schepping. Het komt mij voor alsof de muren van mijn huis een beetje meer gewoon muren zijn geworden. En voortaan ben ik, als ik eens alleen thuis ben, echt alleen thuis.

Een gedachte over “Rovertje en Sjimmie

Voeg uw reactie toe

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Blog op WordPress.com.

Omhoog ↑

%d bloggers liken dit: