
Niemand zou zich Felix Faure, president van de Franse Derde Republiek van 1859 tot zijn dood in 1899 nog kunnen herinneren, wanneer zijn overlijden niet zo’n goed verhaal was geweest. Faure stierf namelijk, zoals dat in de pers van zijn tijd enigszins schijnheilig genoemd werd, ‘in de armen van’ zijn maitresse, Marguerite Steinheil (1869-1954). Het betrof hier wat in het Frans een ‘épectase’ genoemd wordt, een hartstilstand op het moment van orgasme. En we kennen nog meer details, mede dankzij de (onuitgegeven) mémoires van mevrouw Steinheil. De president had, nadat hij zijn dierbare vriendin per telefoon naar het Élysée had ontboden, kennelijk iets te veel Spaanse vlieg genomen, zodat het hoogtepunt in het ‘buccogenitaal’ gebeuren zijn hart te machtig werd. De zware sigaren die hij de ganse dag rookte, hebben de zaak wellicht ook geen goed gedaan.
De Belgische feministe en psycho-analytica Sylvie Lausberg vertelt dit – overigens in Frankrijk al ruim bekende – verhaal in haar boek ‘Madame S’, met als uitgesproken bedoeling om Marguerite Steinheil, geb. Japy, te redden uit de verguizing die haar bij haar leven al ten deel is gevallen. Dat is niet bij voorbaat een eenvoudige opgave. Want niet alleen was zij in de maanden na het verscheiden van de president het mikpunt van allerlei grappen en bijnamen – zoals ‘pompe funèbre’ of ‘putain de la République’. Ook heeft zij in 1909 in Parijs terechtgestaan voor de moord op haar echtgenoot en haar moeder – een proces waarin zij overigens werd vrijgesproken.
Wat je noemt een interessante vrouw dus, die dan ook zeker een serieuze biografie waard lijkt. Marguerite Japy, in de wandeling Meg genoemd, wordt in 1869 geboren in een protestante familie van gefortuneerde industriëlen in de Elzas, nabij de plaats Belfort die – in tegenstelling tot het grootste deel van Elzas-Lotharingen – Frans blijft wanneer Duitsland aan het eind van de Duitse overwinning in de oorlog van 1870 het gebied inpikt als oorlogsbuit. De familie Japy blijft daarmee de pijnlijke keus waarvoor veel anderen uit de lokale elite zich gesteld zien – Frans blijven of Duits worden? – bespaard.
In 1890 trouwt Meg met de 19 jaar oudere kunstschilder Adolphe Steinheil (1850-1908). Net als president Faure ontleent ook hij zijn postume faam bijna uitsluitend aan zijn omgang met Meg. Steinheil munt uit in stomvervelende portretten en historische taferelen, veelal van en met militairen, die de tand des tijds zo slecht hebben weerstaan dat er maar weinige bewaard zijn gebleven. Dat Steinheil niettemin met zijn schilderijen aan de kost kan komen, lijkt in niet geringe mate te danken aan de sociale vaardigheden van zijn echtgenote. In de echtelijke woning in Vaugirard – dan nog een apart plaatsje, tegenwoordig deel van het 15de Arrondissement van Parijs – houdt Meg elke donderdag een salon waar zich prominenten uit politiek en strijdkrachten verdringen.
Omdat, zoals dat heet, de verbintenis tussen Meg en Adolphe ‘passie’ ontbeert, vallen onder de sociale vaardigheden van Meg al vlug met name de erotische op. Haar eerste minnaar is een prominente jurist, en er volgen er nog veel meer. Faure is – staatshoofd tenslotte – wellicht de meest bekende maar geenszins de laatste prominente minnaar. Na zijn onfortuinlijk verscheiden heeft Meg nog talloze affaires, onder andere met de politicus Aristide Briand, de koning van Cambodja en de Britse vorst Edward VII, al kun je de laatste bezwaarlijk een spectaculaire verovering noemen: Edward VII was niet weg te slaan uit de betere bordelen van de Franse hoofdstad, en evenmin uit het bed van de bekendste courtisanes uit die tijd, die ‘grandes horizontales’ werden genoemd. (Hij was daarbij regelmatig in het gezelschap van de Nederlandse koning Willem III, maar dat is een ander verhaal).
De seksuele mores van de betere kringen in de Franse Belle Époque zijn zelfs voor ons, ruimdenkende XXI-ste-eeuwers, een bron van verbazing. Dat mannen van enige standing in politiek, bestuur, economie etc. er een of meerdere maîtresses op na houden, is volstrekt geaccepteerd. Het gebeurt ook vaak openlijk: men vertoont zich met de minnares in het openbaar en de verhouding is in de meeste gevallen een publiek geheim. Bordeelbezoek is ook heel gewoon, evenals betrekkingen met de ‘grandes horizontales’, feitelijk luxe prostituées die bekende society-figuren zijn – we kennen hun namen en er zijn veel foto’s van ze.
Marguerite Steinheil is een beetje ander geval. Zij is – volgens biografe Sylvie Lausberg tenminste – geen professionele courtisane, maar een vrouw uit de hogere burgerij die haar seksuele gunsten rondstrooit om haar sociale netwerk netwerk te onderhouden. Lucratief zijn haar activiteiten in hoge mate: minnaars geven haar dure juwelen en andere geschenken, en eentje ritselt zelfs een buitenhuis voor Meg – in het koopcontract heet zij de zuster van de schenker te zijn. Het is verleidelijk om deze – onder vrouwen in de hogere burgerij kennelijk wijd verbreide – promiscuïteit te interpreteren als een teken van seksuele bevrijding van de vrouw. Sommige vrouwen doen dat zelf, zoals de nog steeds gelezen schrijfster Colette in wier werk het wemelt van de wufte verwijzingen en die openlijk het liefdesbed deelt met afwisselend mannen en vrouwen. Zij treedt zelfs met ontblote boezem op in het theater met de pantomime ‘Rêve d’Égypte’.
Dat element van seksuele bevrijding is ook zichtbaar in de carrière van bijvoorbeeld onze landgenote Margaretha Zelle, alias Mata Hari (1876-1917), de in heel Europa befaamde naaktdanseres wier erotische activiteiten haar als spion voor een Frans vuurpeloton doen belanden. Maar er zijn rond 1900 in Parijs talloze voorbeelden van seksueel ondernemende vrouwen die een maatschappelijke rol van betekenis spelen, zoals de journaliste en schrijfster Caroline Rémy, alias Séverine (1855-1929). Er beweegt duidelijk iets in de positie van vrouwen in deze jaren: Séverine is suffragette en werkt enkele jaren bij het dagblad ‘La Fronde’, dat geheel door vrouwen geleid wordt.
Maar we moeten niet overdrijven: er is geen sprake van feminisering van de macht in deze jaren. En de seksuele vrijmoedigheid blijft ook meestal met veel schijnheiligheid en halfhartige discretie omgeven, niet om de vrouwen in het spel te sparen, maar vooral omdat het om mannen gaat wier positie in het maatschappelijk leven niet geschaad mag worden. Dit is ook de bloeitijd van het duel in de hogere kringen in Frankrijk, en menige besmuikte perspublicatie over de verhoudingen in de beau monde vormt voor zulke duels de aanleiding. Alle vrijmoedigheid ten spijt wordt het seksueel gedrag van mannen en vrouwen in de openbaarheid nog altijd met twee maten gemeten, al zijn er kennelijk nogal wat vrouwen (en mannen) die zich daarvan niets aantrekken.
Als er iets grondig misgaat, zoals bij het laatste herdersuurtje van Meg en president Faure, of als Megs man en moeder dood worden aangetroffen, staat een bepaald soort boulevard-pers gereed om de vrouw de schuld te geven, schande te spreken van haar moreel besef en haar met weinig vleiende bijnamen te overladen. ‘Madame S’ is dat ook in ruime mate overkomen. Het is trouwens met haar goed afgelopen. Na een jaar voorarrest in de gevangenis van Saint Lazare heeft een jury haar vrijgesproken van de dubbele moord, waarop ze naar Engeland is vertrokken om daar onder een andere naam een nieuw leven te beginnen. Zij trouwde met een Britse lord en overleed in 1954 in Sussex als lady Abinger.
Biografe Sylvie Lausberg heeft zich dus vast voorgenomen Marguerite Steinheil in bescherming te nemen tegen de laster en aantijgingen die haar bij leven ten deel zijn gevallen, en die zijn blijven hangen. Dat is een nobel streven. Want de gewoonte om vrouwen gedrag zwaar aan te rekenen dat bij mannen min of meer als routine wordt beschouwd, is bepaald niet iets van gisteren – zie bijvoorbeeld de benadering van het paar Meghan-Harry in de Britse boulevard-pers. Het is moeilijk te bewijzen, maar ik heb vaak het idee gehad dat in het zakenleven en het openbaar bestuur fouten of tekortkomingen van vrouwen tot meer bitter commentaar aanleiding geven dan die van mannen. Het gaat bovendien niet aan – Lausberg heeft volkomen gelijk – seksueel ondernemende vrouwen meteen maar als ‘hoer’, ‘dégénérée’ etc. aan te merken.
Ik had hier nu graag willen schrijven dat ‘Madame S’ een goed boek was, maar dat is het helaas niet. Het probleem is vooral dat de auteur, met een minimum aan bronnen, aan de lopende band interpretaties van het gedrag van Meg ten beste geeft, die niet meer zijn dan speculatie en wensdenken. Dat begint al op de eerste pagina’s met de suggestie dat Meg door haar vader seksueel misbruikt is tijdens de vele reizen die zij samen ondernamen. Dat zou de verklaring zijn dat Meg niet eerder een verloving kon aangaan met een jongeman van haar eigen leeftijd, en na de dood van haar vader zat opgescheept met een talentloze, negentien jaar oudere schilder als man. Uit het boek, en de niet zeer dik gezaaide voetnoten, komt echter geen enkel bewijs voor deze interessante hypothese naar voren.
Merkwaardiger nog is dat Lausberg de relatie met Faure geheel plaatst in het kader van de affaire rond Alfred Dreyfus – de joodse kapitein die geheel onschuldig wordt veroordeeld als spion, op grond van vervalste documenten. Deze affaire houdt jarenlang de Franse gemoederen bezig, en splijt de elite in twee kampen: van republikeinen die menen dat het recht moet zegevieren, en van veelal militaristische en antisemitische nationalisten die menen dat Dreyfus schuldig is omdat een joodse officier uit de Elzas sowieso een verrader moet zijn. Meg behoort tot het kamp van de zogeheten ‘dreyfusards’, die pleiten voor herziening van het proces.
Lausberg verklaart haar standpunt vanuit de omstandigheid dat Meg en Dreyfus beiden uit de Elzas stamden: zij uit een protestantse-, hij uit een Joodse familie. Tussen protestanten en Joden bestond in de Elzas een traditionele solidariteit, schrijft Lausberg – beide milieus vormden immers een minderheid in het katholieke Frankrijk en waren in het verleden ook vaak onderdrukt. Tot zover lijkt de redenering alleszins plausibel, maar dat verandert wanneer Lausberg suggereert dat Megs contacten met de president van de republiek er onder andere op gericht waren, de vrijlating van Dreyfus te bewerkstelligen of althans een goed woordje te doen voor de ongelukkige kapitein. Zij zou op die manier ook een tegengewicht hebben willen bieden tegen de funeste invloed van een der vele andere minnaressen van de president: Sybille Riquetti de Mirabeau, alias Gyp (1849-1932). Gyp was een bekende schrijfster en journaliste, fervent antisemiet en derhalve gekant tegen revisie van het proces tegen Dreyfus.
Tegen deze hypothese pleit dat president Faure zich op geen enkele wijze heeft bemoeid met de zaak Dreyfus. Ja, hij zal zich vast als de rest van Frankrijk druk hebben gemaakt over de zich jarenlang voortslepende verwikkelingen en emoties rond de zaak Dreyfus, en bijvoorbeeld hebben gevreesd dat de Franse legerleiding, onder druk van kritiek op hun veroordeling van een onschuldige Joodse officier, een staatsgreep tegen de Republiek zou ondernemen. Maar voor zover te overzien is, bleef het daar ook bij. Faure heeft trouwens helemaal niets indrukwekkends gedaan als president. Dus om de zo treurig afgelopen liaison tussen Meg en Faure vooral in dit ideële licht te willen bezien, is zwaar overtrokken.
Maar dat is nog maar het begin van Lausbergs poging de reputatie van ‘Madame S’ op te krikken. Op 31 mei 1908 worden in de echtelijke woning van de Steinheils twee lijken aangetroffen: van Adolphe Steinheil en Megs moeder, die toevallig op bezoek was. In een andere kamer treft de politie een geknevelde Meg aan die zegt zich niet te kunnen herinneren wat er gebeurd is, omdat zij, na gemerkt te hebben dat er inbrekers in huis waren, in zwijm gevallen is. Adolphe is met een koord gewurgd, de moeder vermoedelijk aan een hartstilstand overleden.
Justitie houdt het aanvankelijk inderdaad op een uit de hand gelopen inbraak. In haar in 1912 geschreven mémoires heeft Meg zelf trouwens een nog interessanter verklaring voor het drama: de inbrekers zouden agenten zijn geweest van een vreemde mogendheid, die op zoek waren naar een parelcollier dat Faure haar geschonken had, en dat hij had teruggevraagd omdat er iets mee was wat grote gevolgen kon hebben voor de Franse staat. Wat dat was, had Faure er niet bijgezegd en Meg had het ook niet teruggegeven maar ergens veilig verstopt. Ook zouden de inbrekers op zoek zijn geweest naar handgeschreven mémoires van Faure die Meg bij haar bezoekjes aan het Élysée in kleine stapeltjes papier naar huis had meegenomen. De suggestie daarbij was dat in deze papieren zaken werden onthuld die tot een nieuwe Frans-Duitse oorlog konden leiden – wat moeilijk valt na te gaan omdat de mémoires nooit zijn teruggevonden.
Als na een half jaar vruchteloze naspeuringen de inbrekers nog steeds niet zijn gevonden, begint Meg opeens allerlei heel ingewikkelde theorieën over de toedracht te verkondigen. Ook verstopt zij een parel uit een gestolen geacht collier in de beurs van een huisknecht, met de bedoeling hem de inbraak in de schoenen te schuiven. Dit gedrag trekt de aandacht van de rechter van instructie die besluit om mevrouw Steinheil, op wie tot dan toe geen verdenking was gevallen, voor verhoor te ontbieden. Dan blijkt zij een zodanig onontwarbaar web van hele en halve, vaak onderling tegenstrijdige leugens over de avond van de moord en haar kenissenkring ten beste te geven, dat de rechter haar in voorlopige hechtenis laat nemen. 300 dagen zit zij in de gevangenis van Saint-Lazare, voordat het proces begint. Onder enorme belangstelling van de pers vindt het proces plaats. De jury spreekt haar vrij, waarmee de moord onopgelost blijft.
Of Marguerite Steinheil nu wel of niet haar echtgenoot met een gordijnkoord gewurgd heeft, of anderen daartoe de opdracht heeft gegeven, valt nu nog moeilijk na te gaan. Het is misschien ook wel niet zo van belang, lijkt me. Maar waarom doet Sylvie Lausberg dan toch zoveel moeite om de reputatie van Madame S schoon te poetsen en van haar een warm, menselijk iemand te maken?
Onwillekeurig moest ik denken aan de schaduwzijden van de ‘me too’-beweging van nu. Er is niets op tegen dat vrouwen een boekje opendoen over de kwalijke wijze waarop zij seksueel zijn benaderd. Af en toe echter vraag je je, vooral als het gaat om voorvallen van vele jaren geleden, wel eens af hoe betrouwbaar de herinneringen van betrokkenen nog zijn, en wat de kans is dat door de interpretatie van een voorval andere, meer onderliggende rekeningen worden vereffend, eventueel onbewust. Ook het bij iedereen met een beetje sociale ervaring bekende gegeven dat vrouwen soms ook niet helemaal vrij zijn van opportunistische motieven en kwalijke trucs bij verkeerd afgelopen seksuele toenaderingspogingen dreigt nogal eens uit beeld te raken.
Het meest gehoorde argument tegen zulke bezwaren is dat – gezien de dominantie van mannen in alle vormen van maatschappelijk verkeer – het leed vrouwen aangedaan, vroeger en nu, veel zwaarder weegt en eerder behandeling verdient dan dat van mannen. Daar zit iets in, al is het misschien niet een ijzersterk argument. Maar wat mij in ieder geval zeker ontgaat, is waarom een vrouw rond 1900 postuum onschuldig moet worden verklaard, zoals in dit boek gebeurt.
Als Marguerite Steinheil nu wél de facto een berekenende luxe prostituée geweest zou zijn, en de moordenaar van haar man en moeder – zoals velen in haar tijd dachten – maakt haar dat dan voor ons, meer dan een eeuw later, minder interessant als een vrouw die rond 1900 aan haar leven inhoud probeert te geven, en zich verweert tegen de beperkingen die de maatschappij haar als vrouw oplegt? Moet een heldin, als je dat in haar wilt zien, altijd moreel lelieblank zijn? Ik vermag die noodzaak niet in te zien. Ook loeders zijn vrouwen die respect verdienen.
Sylvie Lausberg: Madame S. Slatkine & Cie, Parijs 2019.
Afbeeldingen. Boven: spotprent uit de pers n.a.v. het proces in 1909. “Men veroordeelt geen knappe vrouwen”, zegt de rechter, zodat de verdachte na het proces haar vrolijke leven kan hervatten. Onder: een jeugdfoto van Marguerite Japy; Marguerite Steinheil aan de schrijftafel; schilderij van Adolphe Steinheil; het huis in Vaugirard, waar de moorden gepleegd zijn; Mme. Steinheil in de gevangenis van Saint-Lazare; attitude van de verdachte tijdens het proces; voorpagina van 13-12-1909, “de evocatie van de tragische nacht”; portret van de antisemitische schrijfster ‘Gyp’; Colette in haar pantomime ‘Rêve d’Égypte.









Geef een reactie