De hotelrat

Is de hotelrat, als woord en als begrip, wellicht op de terugtocht? Is hij wellicht het slachtoffer geworden van de electronische hotelkamersleutel, de creditcard of het verdwijnen van hotelgasten die met stapels cheques aan toonder of stapels contanten onderweg zijn? En dan zwijgen me nog even over rijke weduwen die in hun kuurhotel bij het diner een collier van een slordige half miljoen aan de nek hebben hangen, dat zij bij het slapen gaan zorgzaam op het nachtkastje leggen, waar de hotelrat, na zich met een ingenieus instrument om de kamerdeur te openen toegang te hebben verschaft, ’s nachts ontvreemdt.

Delpher, de onvolprezen databank voor historische kranten en andere publicaties, bevat voor de periode na 1980 ongeveer nog maar nauwelijks verwijzingen naar het begrip hotelrat. En dan gaat het in veel gevallen nog om een boektitel (De hotelrat en andere verhalen) van de inmiddels vrijwel vergeten schandaal-auteur Richard Klinkhamer (die in 1991 zijn vrouw vermoorde en in de tuin begroef onder een laag beton, maar dat staat hier even buiten). In 1978 brengt De Telegraaf nog een groot artikel over ‘hotelratten’ in grote Amsterdamse hotels als Krasnapolsky, maar uit de context blijkt dat de klad er al een beetje in zit: het gaat om Zuid-Amerikaanse dievenbendes van het soort dat tegenwoordig systematisch uit zakkenrollen gaat.

De echte hotelrat is echter een eenling. Zoals Van V. die in 1981 wordt opgepakt en door de politie van acht gemeenten wordt gezocht en zich voor professor in de dermatologie A.K. uitgeeft. Of de 23-jarige Tunesiër die in 1975 rondsnuffelt in een kamer van een hotel aan de Amsterdamse Gelderse Kade maar tegen de lamp loopt als de drie Duitse meisjes die er liggen te slapen het op een gillen zetten. Het blijft evenwel een beetje behelpen met de ‘rat d’hôtel’ in Nederland – Delpher heeft zelfs helemaal geen verwijzingen voor de negentiende eeuw, terwijl de Belle Époque toch duidelijk de hoogtijdagen van het verschijnsel zijn geweest.

Nee, de hotelrat is duidelijk geen personage dat tot de Nederlandse verbeelding spreekt. De term wordt trouwens ook wel gebruikt om heel laag bij de gronds iemand aan te duiden die stelselmatig zijn hotelrekeningen niet betaalt en onder gebruikmaking van valse namen van stad naar stad reist. Nee, dan Frankrijk: daar is de ‘rat d’hôtel’ een figuur van welhaast mythische proporties, een gentleman-inbreker of misdadiger met bijna bovennatuurlijke gaven, die ook is doorgedrongen tot het culturele leven, in de vorm van succesvolle feuilleton-romans, films en toneelstukken in de Belle Époque als ‘Arsène Lupin’ en ‘Fantômas’. (Tekst gaat door onder de afbeeldingen)

Beide fictieve personages hebben rond 1900 vele duizenden pagina’s lang lezers in de ban gehouden. Maar minder bekend is wellicht dat zij hun bestaan deels te danken hebben aan echte ‘hotelratten’. Aan het einde van de negentiende eeuw ontstaat er een sociale laag van puissant rijken, die – afkomstig uit Engeland, Rusland, de VS, Oostenrijk etc. – voor hun genoegen rondreizen langs de prettigste plaatsen van het oude Europa – voor wat Frankrijk betreft Parijs en de Rivièra bijvoorbeeld. Het moderne toerisme wordt geboren en in het voetspoor daarvan ook een nieuwe vorm van misdaad. Achter de rijke reizigers aan opereert een nieuw soort van inbrekers, die zich naar het voorbeeld van hun slachtoffers voordoen als leden van de ‘upper class’, hun intrek nemen in dezelfde luxe hotels en dineren in de beste restaurants en ook keurig hun hotelrekening betalen.

Zij wisselen regelmatig van naam, en veranderen ook hun levensverhaal. Kennis van meerdere talen is onontbeerlijk. Eerder dan in benden, opereren ze solitair – al kan er 1909 in Londen een bende worden gearresteerd waarvan de leden zich met elkaar in het Esperanto onderhouden, nadat een politie-inspecteur die deze kunstmatige taal beheerste in de ondergrondse heeft afgeluisterd hoe ze plannen beraamden. Onder hen zijn ook enkele vrouwen, zoals de legendarische Amélie Condemine, echtgenote van een keurige wijnbouwer uit Mâcon, opererend als ‘comtesse de Monteil’.

Na soms weken van verkenning en aanpappen met de andere, hopelijk gefortuneerde hotelgasten volgt de grote slag. De kroon op het werk speelt zich meestal ’s nachts af: liefst gehuld in zwarte gewaden verschaffen ze zich, met gespecialiseerde apparatuur om het kamerslot te openen, toegang tot de suite van andere gasten om daar juwelen, cheques, aandelen en contanten buit te maken. Daarna gaan ze terug naar hun eigen kamer, om de volgende ochtend aan het ontbijt verbazing te veinzen over de algemene opwinding vanwege de vermissing van kostbaarheden bij de andere hotelgasten.

Over het algemeen passen ze bij hun werk geen geweld toe. Wel wordt er af en toe een hotelgast met chloroform bedwelmd, als hij of zij zo onverstandig is om tijdens de inbraak wakker te worden. In Londen zijn er bedrijfjes, die zich bezig houden met de verwerking van de gestolen juwelen: het goud wordt omgesmolten en de stenen worden verwerkt in nieuwe sieraden. Sommige hotelratten doen zich af en toe voor als diamantairs op reis, om zodoende hun buit te verkopen in hetzelfde milieu als waarin het gestolen is.

De Franse historicus Patrice Lajoye heeft nu aan een van hen, een zekere Georges Ostrovski, een portret gewijd. Deze Ostrovski was zeker niet de bekendste hotelrat in Europa. Als de ‘koning’ in dit milieu golden eerder de Spanjaard José Ochoa, of de Roemeen Georges Manolesco, wier avonturen in heel Europa in de pers breed werden uitgemeten. Maar daar staat tegenover dat aan de hand van krantenberichten, processen verbaal en processtukken de lange carrière van Ostrovski – zij het met enige lacunes door verdwenen archiefstukken – vrij aardig gereconstrueerd kan worden. Die was ook uitzonderlijk lang: in 1878 zien we hem aan het werk in Rusland, en pas in 1928 verdwijnt hij in Frankrijk uit beeld. (Tekst gaat door onder afbeeldingen)

Georges Ostrovski – of dit zijn echte naam was is overigens de vraag – lijkt in 1896 geboren in Vassylkiv bij Kyiv. Dat staat tenminste in documenten van de Russische politie, verstrekt na een inlichtingenverzoek van de Franse politie. Zijn leven lang goochelt de hotelrat echter met de plaats en de datum van zijn geboorte, met de vraag waar hij vandaan komt en welk beroep hij heeft en waar zijn vaste woonplaats is. En natuurlijk met zijn naam: het is van belang om de sporen van zijn optreden uit te wissen en niet meteen argwaan te wekken wanneer hij zich ergens meldt aan een hotelbalie.

Nog altijd volgens de Russische politie heet hij Gerch (oftewel Hirsch) Ostrowski, wat een joodse naam lijkt. Maar de lijst namen waarvan hij zich in zijn carrière bedient, is adembenemend en doet een beetje denken aan de manier waarop sommigen van ons wachtwoorden voor het internet verzinnen: niet steeds hetzelfde maar variaties op een thema. Een kleine bloemlezing: Hirsch Jakow Gregory, Isaac-Henri-Grégoire, Comte Wladimir Ostrowsky, Soukhanov (kennelijk naar Nikolaj Soechanov, het lid van Narodnaja Volja dat in 1882 een moordaanslag had gepleegd op tsaar Aleksandr II), Wladimir de Soukhanov, Gustave d’Osten-Hacken (overigens de naam van een prominent Duits-Russisch geslacht), Théodore d’Erankoff, Deramkoff, René de Rankoff, Martin de New-York, Arthur Newham (de naam van een Britse kolonel wiens paspoort onze man in 1928 in Nice had gestolen), Georges Island (een variatie op het Russische Ostrovski want ‘ostrovo’ betekent ‘eiland’).

Zijn criminele carrière begint in 1878 in Rusland wanneer hij – als soldaat gestationeerd in Smolensk – door een rechter in Toela tot een jaar gevangenisstraf wordt veroordeeld. In 1880 krijgt hij twee jaar voor zakkenrollerij in Sint-Petersburg, maar weet dan uit voorarrest te ontsnappen. Zijn internationale loopbaan vangt aan in 1882 wanneer de Engelse Morning Post hem, als eerbiedwaardige gast uit Rusland, in de society-rubriek signaleert in het Alexandra Hotel aan het deftige Hyde Park. Vervolgens treffen we onze man aan in Genua, Milaan, Berlijn, Lviv, Aken en in 1885 weer in Londen. Daar wordt hij overigens gearresteerd wegens diefstal in twee hotels, en tot achttien maanden veroordeeld.

In 1887 laat hij zich in Parijs als inwoner van de stad inschrijven. Hij doet in dat jaar hotels aan in Keulen, Mannheim, Oostende, Cannes en Trouvaille. In 1888 gaat de reis naar Rome, Florence, Bologna, Triëst, Jena, Krakau, Leipzig en Berlijn. Maar in de Duitse hoofdstad gaat het mis. Het aantal diefstallen in hotel Kaiserhof aan de Wilhelmsplatz neemt zulk een omvang aan, dat de directeur op elke verdieping bewakers installeert. In zijn zwarte pyjama om vier uur onderweg door de hotelgangen, wordt Georges Ostrovski in de kraag gevat. Bij het doorzoeken van zijn kamer duiken buit en apparatuur om sloten te openen op. Hij moet vier jaar zitten.

In 1893 is hij in Rome, waar hij al heel snel wordt gearresteerd en het land moet verlaten. In 1895 vinden we hem terug in Parijs en het jaar daarop in Cannes en Montpellier. In die laatste plaats loopt hij weer tegen de lamp: de vrouw in wier kamer hij aan het werk is, wordt wakker en begint te schreeuwen en er is niemand die zijn smoes gelooft: dat hij juist in de kamer van de roepende vrouw was omdat hij op haar roepen was afgekomen. Zijn gevangenisstraf is van korte duur, door een presidentiële gratie in 1898. Hij wordt Frankrijk uitgewezen, maar woont daar alweer onder andere naam in 1898 met zijn vriendin Julie Asselin.

En verder gaat het: Nice, Cannes, Baden-Baden, Parijs – en dan heeft de historicus Patrice Lajoye nog niet eens de Duitse justitiële archieven kunnen raadplegen. In 1900 wordt Ostrovski het Hôtel de Bade in Parijs uitgezet, nadat de Nederlander baron Brantsen ’s nachts wakker is geworden en hem onmiddellijk naar de keel is gevlogen. Daarna gaat de reis onder andere naar Dijon, Genève, Évian, Thonon-les-Bains en het Normandische Caen. Daar gaat het echter weer mis, wanneer wordt ontdekt dat onze man gestolen chèques probeert te verkopen. Deze keer krijgt hij acht jaar, ondanks het feit dat hij goede of zelfs befaamde advocaten weet te bekostigen. Op de dag dat hij na de uitspraak van het Huis van Bewaring naar de gevangenis zal worden overgebracht weet hij echter in burgerkostuum en met valse baard en pruik de voordeur uit te lopen en is weer een vrij man.

Pas in 1909 vinden we het spoor terug, waneer hij als ‘de Rus’ Erankov zijn intrek neemt inhjet Majestic Palace in Nice, en daarna doorreist naar Biarritz, Menton, Monte-carlo en Cannes. In 1911 gaat het weer mis in het Hôtel Impérial in Menton. Hij krijgt vijf jaar maar wordt onmiddellijk na zijn vrijlating in 1916 vastgezet in een kamp voor buitenlanders – het is oorlog en Russen mogen niet vrij over straat lopen. Na afloop van de oorlog wordt hij op 20 maart 1919 gedwongen op de boot Marseille-Odessa gezet. Of hij een rol heeft gespeeld in de Russische burgeroorlog is onbekend, maar in ieder geval is hij in 1923 weer terug in Menton en Monaco.

De gouden tijden lijken voorbij: in 1924 wordt hij in Nice veroordeeld wegens het stelen van drie paar kousen uit een. etalage van de Galéries Lafayette en wordt Frankrijk uitgewezen. In 1926 is hij weer in Nice. Zijn laatst bekende criminele daad is de diefstal van geld uit een koffer in een trein, in de buurt van Cannes — ook een beetje minnetjes voor een man die, zelfs als hij in de gevangenis zat, steeds over aanzienlijke sommen gelds leek te kunnen beschikken en ook graag het casino bezocht. Het schijnt dat de Duitse romanschrijver Thomas Mann ijverig knipsels over Ostrovski verzamelde. Toch goed dat dit afwisselende, tot nu toe grotendeels onbelichte leven nu in het zonnetje is gezet.

Patrice Lajoye: Aux origines d’Arsène Lupin. Ostrowski, rat d’hôtel à la Belle Époque. CNRS Editions, 2024

Afbeeldingen: 1. Cover van ‘Le petit journal illustré’ uit 1926, Ostrovski voorstellende (Afb. BnF); 2. Prentbriefkaart uit 1909, met de acteur René Brulé als de gentleman-oplichter Arsène Lupin in een theaterproductie; 3. Poster uit 1913 voor de eerste film uit de serie ‘Fantômas’ van Louis Feuillade (1873-1925) (BnF); 4. Omslag van een kennelijk op de figuur van José Ochoa geïnspireerde ‘roman de gare’ van Emmanuel Boursier (1880-1955); 5. Omslag van een kennelijk op de figuur van Amélie Condemine geïnspireerde ‘roman de gare’ uit 1953 van Georges Le Faure (1856-1953).

Een gedachte over “De hotelrat

Voeg uw reactie toe

Plaats een reactie

Blog op WordPress.com.

Omhoog ↑