Zin in revolutie. Robert Darnton over Parijs 1748-1789

De bestorming van de Bastille op 14 juli 1789 – die geldt als het begin van de Franse revolutie – was niet uitsluitend, of zelfs maar in geringe mate het gevolg van de filosofische inzichten van Montesquieu, Voltaire, d’Alembert, Rousseau of andere denkers van de Verlichting – meent de Amerikaanse historicus Robert Darnton. Ook andere, meer structurele problemen als de opkomst van een moderne burgerij en het tekortschieten van het absolutistische bestuursmodel van de Franse koningen zijn voor Darnton een te beperkte verklaringsgrond. In ‘The revolutionary temper’, Darntons ‘opus magnum’, maakt de historicus ruim baan voor evenementen, hoe triviaal soms ook, die volgens hem in de loop van de XVIII-de eeuw de geesten rijp hebben gemaakt voor een revolutie die – in de woorden van Goethe – het begin markeerde van een heel nieuw tijdperk in de geschiedenis van de mensheid – een ‘Zeitenwende’, zouden ze nu in Duitsland zeggen. De Franse revolutie was, volgens Darnton, het hoogtepunt in een halve eeuw van politieke opwinding die alle lagen van de bevolking van Parijs en de rest van Frankrijk in zijn greep had.

Dat Darnton – ofschoon niet-Fransman een van de meest eminente kenners van de achttiende eeuw in Frankrijk – zich werpt op de ‘petite histoire’ is op zich zelfs voor Franse begrippen niet uniek. Arlette Farge bijvoorbeeld, een van de sterk door de filosoof Michel Foucault beïnvloede historici, doet dat niet anders, getuige bijvoorbeeld haar ‘Vies oubliées – Au coeur du XVIIIème siècle’, dat in menig opzicht als de antithese voor Darntons laatste boek kan gelden. De ‘kleine’ geschiedenissen die Farge uit de geschiedenis opdiept, blijven wat ze zijn: kleine voorvallen uit een tijd die ons deels vreemd is, deels bekend voorkomt. Ze maken deel uit van een denkwereld en – om dat vreselijke woord te gebruiken maar tenslotte gaat het hier om een leerling van Foucault – een historisch vertoog dat zijn eigen historisch bestaansrecht kende, zonder noodzakelijkerwijze een keerpunt tussen tijdperken te zijn geweest.

Hoe anders, en ook pretentieuzer en krachtdadiger is daarbij vergeleken de werkwijze van Darnton. Zijn indrukwekkende academische carrière lang heeft hij zich voornamelijk bezig gehouden met de gedrukte openbaarheid in de Franse achttiende eeuw: de toegelaten en de gecensureerde boeken en pamfletten en periodieken, de productie van geschriften voor de Franse markt in het buitenland (waarbij naast Zwitserse- ook Nederlandse drukkers en uitgevers zeer actief zijn geweest) en wat er nog is overgebleven aan dagboeken en andere ego-documenten uit die tijd.

We mogen rustig zeggen dat Darnton als kenner van deze materialen zijn gelijke niet kent, ook niet in Frankrijk zelf. En toch zie ik nog niet zo gauw een Franse historicus hem nadoen – daarvoor is zijn benadering in ‘The revolutionary temper’ toch net iets te positivistisch en lineair. Daarmee is dit werk echter geenszins afgeserveerd. Het zou ook niet de eerste keer zijn dat een buitenlander de Franse historiografie de weg wijst. Er was – al in de jaren zeventig van de vorige eeuw – een Amerikaanse historicus, Robert Paxton, voor nodig om de Fransen te onthullen dat het Vichy-bewind, de Duitse vazalstaat uit de Tweede Wereldoorlog, niet een onbeduidend compromis met de bezetter was geweest, maar een volbloed fascistische, extreem-rechtse onderneming die van harte meewerkte aan de liquidatie van de Joden in Frankrijk. Dat is in Frankrijk sedertdien ook communis opinio geworden. (Tekst gaat door onder de afbeelding).

‘The revolutionary temper’ is een uiterst leesbaar, of zelfs spannend boek. Darntons uitgangspunt is dat er in Parijs een levendig publiek debat over politiek bestond, waarin zowel publicaties, liedjes, spotprenten en mondelinge informaties en roddels een grote rol speelden. Een deel daarvan is op de een of andere manier bewaard gebleven Een ander deel reconstrueert Darnton uit zijn formidabele kennis van de periode. Vooral het falen van de centrale overheid, onder leiding van de Koning, stond in het centrum van de belangstelling, misschien ook vooral omdat openbaarheid van bestuur vér te zoeken was. Tenslotte zetelden koning en regering meestal in Versailles, dat te voet maar liefst op vier uur gaans van het centrum van Parijs verwijderd was.

De hier door Darnton behandelde periode valt samen met het koningschap van Lodewijk XV en Lodewijk XVI. Eerstgenoemde kreeg in de loop van zijn bewind een allengs slechtere pers in de Parijse publieke opinie: vanwege de voor Frankrijk teleurstellende resultaten in de Zevenjarige oorlog, maar ook door de mislukkende vuurwerkshows in Parijs waarbij veel Parijzenaars onder de voet worden gelopen en natuurlijk door Lodewijk XV’s weinig verheffende levenswandel. Het ging daarbij vooral om de maîtressen van de koning – op zich een geaccepteerd verschijnsel maar de koning maakte het te bont door eerst een betrekking aan te gaan met twee zusjes – wat als incest gold- en daarna met de niet-adellijke Madame de Pompadour en tenslotte zelfs met de luxe-prostituée Du Barry. Ook was er nog sprake van een soort ‘harem’ van jonge meisjes – één waarvan de koning besmette met de pokken waaraan hij overleed. Omdat deze levenswandel het de koning onmogelijk maakte ter communie te gaan en vergeving voor zijn zonden te krijgen, liep het sacrale aura van het koningschap in de bevolking veel schade op. (Tekst gaat door onder de afbeeldingen).

Dat Lodewijk XVI een beduidend minder libidineuze figuur bleek, was aanvankelijk een opluchting. Maar nu richtte de zedelijke verontwaardiging des volks zich vooral op de wettige echtgenote, Marie Antoinette, die met de jaren steeds meer gehaat werd – omdat zij een buitenlandse was natuurlijk, en ook om haar verkwistende levensstijl. Toch was de zedelijke levenswandel maar een deel van wat Parijzenaars bezig hield in de publieke sfeer. De financiën van het koninkrijk – waarmee het over het algemeen slecht gesteld was – gaven voortdurend aanleiding tot opwinding, omdat de kroon er – meestal terecht – van verdacht werd te streven naar belastingverhoging. Frankrijk moge in deze tijd dan een absolutistisch koninkrijk zijn geweest – het was tegelijkertijd een ondoorzichtig web van privileges voor groepen, standen en gewesten. Ieder streven van ’s konings regering ontaarde daardoor vrijwel onmiddellijk in een loopgravenoorlog, aan het hof en in het land, waarbij intriges niet werden geschuwd. (Tekst gaat door onder afbeelding).

Darnton doet zijn best om de voornaamste van die intriges en publieke debatten te ontrafelen, wat zienderogen nog niet meevalt. Net als bij de zogeheten pamflettenoorlogen in onze eigen Republiek der zeven verenigde Nederlanden is veel van de context er met de eeuwen niet begrijpelijker op geworden, en schrijvers van pamfletten hebben ook de neiging om voor de goede zaak met de waarheid op de loop te gaan. Dat maakt sommige verhaallijnen in Darntons boek buitengewoon ingewikkeld, zoals de geruchtmakende zaak van het collier van onschatbare waarde dat de kardinaal van Parijs wilde schenken aan Marie Antoinette, in ruil voor gunsten mogen we aannemen, maar dat door bedrog in handen kwam van misdadigers. Omdat ook de rechtsvervolging in zo’n geval niet losstond van het gesloten machtssysteem van privileges en machtsintriges, bleef ook bij deze zaak veel in het verborgene.

Heel curieus was de positie van de van oorsprong Zwitserse bankier-politicus Jacques Necker (1732-1804), die enige jaren het financiële beleid bepaalde en grote populariteit verwierf met een brochure waarin hij beweerde dat de staatsfinanciën puik in orde waren, en belastingverhoging niet nodig. (Hij was trouwens ook een protestant die het vér bracht in het katholieke koninkrijk en de vader van de beroemde schrijfster Madame de Staël). Zijn carrière kende de nodige ups en downs, niet in de laatste plaats door hofintriges, en in 1787 moest hij het ambt van inspecteur-generaal van financiën afgeven aan een zekere Charles-Alexandre de Calonne, die een vergeefse poging deed het belastingstelsel te hervormen, waarbij de vrijstellingen voor de adel en de clerus deels zouden komen te vervallen.

De mislukking van dit plan – dat merkwaardigerwijze op straat in Parijs bij de burgerij geen enkele sympathie wekte – was een van de overwegingen van de koning om in 1789 de Staten-Generaal bijeen te roepen, voor het eerst sinds 1614. Hoe dit plan de financiën van het koninkrijk voor eens en altijd op nieuwe leest te schoeien is afgelopen, weten we. Overigens vormde het (spoedig door de koning ongedaan gemaakte) hernieuwde ontslag van Necker de directe aanleiding tot de bestorming van de Bastille.

Waar de complexiteit van Darntons verhaal zijn hoogtepunt bereikt, zijn de verwikkelingen rond het Parlement van Parijs. Dat is niet zo verwonderlijk: het betreft hier een in de loop der eeuwen ontstaan, hybride orgaan dat in een staatsstructuur zonder grondwet die op gewoonterecht berustte, tal van functies vervulde die aan een hooggerechtshof, een raad van state, een staatscourant en een ‘echt’ parlement doen denken.

Voor onze hedendaagse opvattingen was de Franse staat in de behandelde periode een hoogst merkwaardige. Aan de ene kant konden de koning, diens regering en ook allerlei lagere instellingen weerspannige of politiek onwelgevallige lieden met een ‘lettre de cachet’ opsluiten in een gevangenis, klooster of psychiatrische inrichting, of hem of haar verbannen naar een ander deel van het koninkrijk. Aan de andere kant had het ‘Parlement de Paris’ de opdracht om koninklijke- en regeringsbeslissingen te toetsen, voordat deze ‘geregistreerd’ werden en daarmee rechtskracht kregen. Wanneer het Parlement meende dat de beslissingen niet in het voordeel van het koninkrijk en zijn inwoners waren, kon het Parlement zich verzetten en deed dat bij dreigende belastingverhoging stelselmatig.

Op grond hiervan zag het volk van Parijs het Parlement in principe als een soort schild tegen koninklijke willekeur, ofschoon de leden van het college niet gekozen waren, maar zitting hadden op grond van historisch gegroeide privileges en koninklijke benoemingen. Het verzet tegen koninklijke plannen nam in 1770 zulke vormen aan dat Lodewijk XV het zittende Parlement naar huis stuurde en door een nieuw college van zijn gading liet vervangen – een impopulaire maatregel die allerwege als een soort staatsgreep werd ervaren. Lodewijk XVI maakte dat bij zijn aantreden in 1774 ongedaan, maar het kwaad in de publieke opinie was geschied: de Franse staat leek hoe langer hoe meer op een dood spoor van onwerkbaarheid aangekomen. (Tekst gaat door onder afbeelding).

Toch is het bij Darnton niet alles politiek wat de klok slaat. Relatief veel aandacht besteedt hij bijvoorbeeld aan de noviteit van de ballonvaart – met hete lucht of waterstof – die in Parijs grote menigten nieuwsgierigen op de been bracht. De gedachte dat de wetenschap en de Rede de mens in staat stellen om te vliegen, werkte de gedachte in de hand dat ook een van God gegeven koninkrijk geen eeuwig gegeven hoefde te zijn.

Na meer dan 400 pagina’s anekdotisch materiaal komt Darnton betrekkelijk onverwacht met een lijst van kenmerken van het ‘revolutionair temperament’ dat in 1789 tot de revolutie leidde, en dat dus naar zijn gevoel in de decennia was gegroeid, van schandaal tot schandaal en van politieke crisis tot politieke crisis. Het revolutionair gevoel, denkt de Amerikaanse historicus, bestond uit de volgende elementen: haat jegens despotisme, liefde voor vrijheid, verbondenheid met de natie, verontwaardiging over de verdorven levenswijze van de aristocratische elite, toewijding aan de deugd, wens tot moraliseren, teleurstelling in de monarchie, geloof in de rede, vervreemding van de kerk en aantrekking tot de Verlichting, politiek engagement en verzet tegen belastingheffing, vertrouwdheid met (machtsuitoefening door) geweld.

Het is een lijstje waarover ik graag andere, Franse historici zou willen horen. Pas aan het einde van zijn boek komt Darnton trouwens ook, bijna terloops, te spreken over wat mij het zwakke punt van zijn studie lijkt. De door hem gebruikte bronnen ter reconstructie van de vele intriges, schandalen en andere verwikkelingen zijn dezelfde die hem doen concluderen dat de Franse- of in ieder geval Parijse samenleving over al dingen voortdurend in grote staat van opwinding was. Dat lijkt plausibel, al was het maar vanwege de hoge oplage van sommige boeken en brochures, maar het is natuurlijk ook heel goed mogelijk dat al die publicaties hun eigen belang en populariteit flink hebben aangedikt. Laat staan dat de bestorming van de Bastille en wat daarop volgde een noodzakelijk gevolg waren van de geschiedenis die Darnton in dit geweldige boek uit de doeken doet.

Robert Darnton: The revolutionary temper. Paris, 1748-1789. Allen Lane 2023.

Arlette Farge: Vies oubliées. Au coeur du XVIIe siècle. La Découverte poche (2019) 2023.

Robert Darnton heeft over zijn nieuwe boek en werkwijze uitvoerig verslag gedaan in een BBC-podcast in de serie ‘History extra’. De vinden op de bekende platforms of HIER.

Afbeeldingen. 1: De bestorming van de Bastille. Schilderij uit 1789 in waterverf van Jean-Pierre Houël (1735-1813) (BnF); 2: Voorpagina uit 29 augustus 1786 van de in Leiden verschijnende ‘Nouvelles Extraordinaires de divers endroit’ die in de wandeling ‘Gazette de Leyde’ genoemd werd en destijds beschouwd werd als de beste krant van Europa. Voor Darnton is deze krant een voorname bron. (CNRS Lyon); 3: Portret uit 1770 van Jeanne Bécu, alias Madame du Barry, door François-Hubert Drouais (1727-1775). (Museum Prado in Madrid); 4. Spotprent uit de achttiende eeuw: Madame du Barry en koning Lodewijk XV; 5: Spotprent uit 1787 over Calonne die als inspecteur der koninklijke financiën de ‘Notables’ (adel en clerus naar de keuken van het hof heeft ontboden, in verband met zijn plan ook voor hen belasting in te voeren. In het onderschrift bij de prent zegt ‘de kok’: ‘U mag beslissen met welke saus u wordt gegeten’; 6: Experimentele ballonvaart door de heren Charles en Robert op 1 december 1783 in de tuin van de Tuileriën in Parijs. (BnF)

Een gedachte over “Zin in revolutie. Robert Darnton over Parijs 1748-1789

Voeg uw reactie toe

Plaats een reactie

Blog op WordPress.com.

Omhoog ↑