
Langzamerhand is er geen Nederlander meer die de koloniale werkelijkheid van Nederlands-Indië nog aan den lijve heeft ondervonden. Zelf, geboren in 1951 en zonder directe banden met de Oost – of het zou een Duitse overgrootvader die bij het KNIL vocht moeten zijn – ken ik de koloniale verhoudingen alleen maar van horen zeggen – een vriendje op de Lagere school die er was geboren, een schoonvader die in de Politionele acties had gediend maar daar niet over wilde vertellen en dat soort dingen. Als nu het koloniaal verleden in het publieke leven aan de orde komt, gaat het meestal om de naar verhouding onbeduidende voormalige kolonieën in de West, of om zwarte bladzijden in de geschiedenis als de slavenhandel of de wreedheden bij de liquidatie van Nederlands-Indië.
Dat Nederlands-Indië – eeuwenlang een economische en culturele factor van belang in Nederland – lijkt definitief geschiedenis geworden – een vér land dat we niet begrijpen en dat ons ook eigenlijk niet aangaat. Die relatieve vergetelheid is, denk ik, een betrekkelijk recent verschijnsel. Nog maar een paar decennia geleden waren er auteurs die zich beijverden de sfeer van het koloniale verleden in herinnering te roepen en daarbij meestal op eigen ervaringen konden teruggrijpen: Rob Nieuwenhuys, Hella Haasse of Rudy Kousbroek, om drie zeer uiteenlopende voorbeelden te noemen. Niet zelden was de gedachtenwisseling over Indische onderwerpen buitengewoon polemisch, om het zacht uit te drukken. Aan de ene kant was er de ‘tempo doeloe’, het niet noodzakelijkerwijze onkritische maar ook nostalgische gevoel voor een voorbije tijd, aan de andere kant de heftige critici van de koloniale verhoudingen en een voortdurende discussie over wie er nu precies het meest een correcte kijk had op Indië.
Geheel verstomd is die polemiek nog niet, getuige bijvoorbeeld het vorig jaar verschenen ‘Indië, betovering en desillusie’ van de acteur/fotograaf Thom Hoffman, waarin het verleden van Nederlands Indië – wellicht een tikje overspannen – een ‘verborgen geschiedenis’ wordt genoemd en waarin de auteur een – naar mijn smaak – windmolen-gevecht voert tegen de nostalgie omtrent Indië, die slechts zou dienen om eeuwen van gewelddadige onderdrukking aan het oog te onttrekken.
Veel subtieler was dit jaar de op het Nederlands Filmfestival met Gouden Kalveren overladen speelfilm ‘Sweet dreams’ van Ena Sendijarević, over wat Europeanen in een van de Indische buitengewesten, die het rond 1900 afleggen tegen de hen omringende zwoele en deels onbegrijpelijke wereld. Van nostalgie naar de koloniale wereld is in deze film geen sprake, wel van een soort ‘spleen’ onder de kolonialen. Het scenario van ‘Sweet dreams’ – overigens van de hand van de regisseur – doet denken aan de roman ‘Stille kracht’ van Louis Couperus uit 1900: diezelfde overweldiging van de Europese geest met zijn pretenties van superioriteit door de enorme krachten van Indië, die een voorbode lijkt van het einde van het kolonialisme.
Geschiedschrijving is, als het goed is, niet in de eerste plaats een moralistische bezigheid. Ik hoef, als gematigd belangstellende, niet steeds maar de gruwelijkheden van het koloniaal bestuur ingepeperd te krijgen – ik neem die al lang voor waar aan en ik ken mijn Max Havelaar. Waar ik daarentegen zelden iets over hoor of lees, is hoe het in Godsnaam mogelijk is geweest dat het kleine Nederland zo’n enorme kolonie bestuurd heeft. Want wreedheid en geweld leveren, zoals bekend, als zodanig geen baten op – daar komt meer bij kijken. In het bijzonder ben ik nieuwsgierig naar de negentiende eeuw, toen Nederlands-Indië niet langer een soort privé-bezit was van de inmiddels failliete VOC en gebied van de Nederlandse staat werd, met alle bij dat tijdperk behorende ideeën, of eventueel waandenkbeelden, over controle van het territorium, geregeld bestuur, culturele en raciale superioriteit en wat dies meer zij.
‘De ontdekking van Insulinde’ van de Leidse neerlandicus Rick Honings voorziet heel aardig in mijn behoeften. Honings, eerder auteur van buitengewoon leuke werken over de maatschappelijke status en het levensgevoel van Nederlandse negentiende-eeuwse schrijvers, is geboren in 1984 en daardoor, zo lijkt het, absoluut niet besmet met de neiging om de historische schildering te overgieten met een saus van schuldbewustzijn, verontwaardiging of nostalgie. In ‘De ontdekking van de Insulinde’ volgt hij een aantal reis-schrijvers op hun tocht door Indië, dat in de loop van de negentiende eeuw aan grote veranderingen onderhevig is, net als de rest van de wereld. Een van de dingen waaruit dit blijkt is de spectaculaire bevolkingsgroei. In 1802 zijn er 3,6 miljoen Javanen, in 1850 9,3 miljoen en in 1870 al 16,2 miljoen.
Een boek over ontdekkingsreizen in Nederlands-Indie is een prima manier om de voormalige kolonie alsnog te ontdekken, of herontdekken – dacht ik bij lezing. Een kleine twintig reisauteurs komen bij Honings aan bod. Een paar zijn vaag nog in het vaderlands historisch bewustzijn aanwezig. Frans Wilhelm Junghuhn (1809-1864), de ontdekkingsreiziger die grote delen van Java en Sumatra als eerste heeft beschreven en in kaart gebracht, en vanwege zijn tomeloze nieuwsgierigheid en ijver wel de ‘Humboldt’ van Nederlands-Indië werd genoemd, naar de befaamde Pruisische ontdekkingsreiziger Alexander von Humboldt. (Junghuhn was trouwens ook deels van Pruisische komaf). Junghuhn leeft nog voort in de vorm van een monument te zijner nagedachtenis in Lembang bij de Javaanse stad Bandung, dat de tand des tijds blijkt te hebben doorstaan. (Tekst gaat verder onder de afbeelding).

Een andere beroemdheid is Justus van Maurik (1846-1904), de sigarenfabrikant annex schrijver die in zijn tijd zó populair was dat je hem misschien de Henk Hofland van de negentiende eeuw zou kunnen noemen. Ook de naam Augusta de Wit (1864-1939) komt mij nog vaag bekend voor. Voor de andere reizigers geldt, lijkt me, dat je wel aardig ingevoerd moet zijn in de Indische letteren om van ze gehoord te hebben. Opmerkelijk genoeg zijn alle reisverhalen van Europeanen, met uitzondering van die van Raden Mas Toemenggoeng Tjondronegoro, ook Poerwolelono genaamd (circa 1836-1885). Hij was de regent van Koedoes en doet verslag van de reizen die hij tussen 1860 en 1875 maakte op Java. Anders dan andere imperium-bouwende landen heeft Nederland weinig tot niets gedaan om de Nederlandse taal in de kolonie ingang te doen vinden. Poerwolelono’s verslag is evenwel een paar jaar geleden in het Nederlands vertaald. Ofschoon als regent een belangrijk man binnen de koloniale structuur, heeft Poerwolelono onderweg maar in beperkte mate toegang tot de huizen en sociëteiten van de Europese bestuurselite, blijkt uit het boek. (Tekst gaat door onder de afbeelding)

De omstandigheden waaronder de reizigers op pad zijn evolueren sterk in de loop van de eeuw. Een belangrijke factor voor reizigers was de ‘Grote Postweg’ over de volle lengte van Java, in 1808 met behulp van veel dwangarbeid en ten koste van veel slachtoffers tot stand gebracht door Gouverneur Generaal Herman Daendels (inderdaad, die van de staatsgrepen) in opdracht van Koning Lodewijk Napoleon. De negentiende eeuw is de eerste waarin Indië eigendom van de Nederlandse staat wordt. Het vermaledijde Cultuurstelsel wordt ingevoerd, om enkele decennia later weer te worden afgeschaft, maar ook onder de zogeheten ‘ethische richting’ blijft het doel van de kolonie natuurlijk het produceren voor de Nederlanders, met producten voor de wereldmarkt.
Voor de Nederlandse reisauteurs geldt vaak dat hun waardering voor het natuurschoon en de bevolking van Java (en de minder bezochte buitengewesten) over het algemeen een nogal voorwaardelijk karakter draagt. Het oordeel verschilt van reiziger tot reiziger, maar menigeen ziet de inlander toch vooral als een lui wezen en ook het zedelijk gehalte van het leven der inlanders stuit sommige reizigers tegen de borst. Dat laatste is ook van belang omdat de Nederlanders die afreizen om in de Oost te gaan werken in de eerste helft van de eeuw bijna uitsluitend mannen zijn – pas tegen het einde van de eeuw maken ook Nederlandse vrouwen de grote reis. Die mannen – het aantal ambtenaren groeit sterk in de loop van de eeuw – zijn aanvankelijk voor hun seksuele bestaan feitelijk aangewezen op inlandse vrouwen, met wie zij ook gaan samenwonen en kinderen verwekken – tot grote ergernis van zendelingen en anderen die het Hollands fatsoen bedreigd zagen.
Bestaat er eigenlijk al een seksuele geschiedenis van Nederlands-Indië? Ook op dit gebied heeft Nederland zijn grootste kolonie trouwens snel achter zich gelaten. Je hoort nooit meer bezorgde verhalen over de bevolkingsgroep der Indo-Europeanen die samen met de witte Nederlanders na 1949 naar Nederland kwam. Toch herinner ik mij als kind gehoord te hebben hoe mensen weinig vleiend spraken over deze Indo-Europeanen en hoe onder sommige Indische Nederlanders het al dan niet hebben van een kleurtje een taboe was waarover je niet kon spreken. Overigens gaat Honings in zijn boek regelmatig in debat met eerdere kenners van de Indische litteratuur die bepaalde auteurs als kritisch over het kolonialisme of wegbereiders van de dekolonisering hebben aangemerkt. Over het algemeen wordt het kolonialisme zelf niet verworpen, betoogt hij, maar alleen misstanden aan de kaak gesteld.
Aan het eind van zijn boek constateert Honings dat er tegenwoordig jaarlijks meer Nederlanders op vakantie gaan in Indonesië – naar Bali bijvoorbeeld – dan er ooit in de kolonie Nederlands-Indië hebben gewoond. Hoevelen van hen doen dit omdat Nederland daar in de Insulinde sporen heeft nagelaten? Niet zo heel veel vermoedelijk. De talrijke oorlogen die Nederland er gevoerd heeft – ook in de negentiende eeuw – lijken uit het historisch bewustzijn grotendeels verdwenen, met uitzondering misschien van de Atjeh-oorlogen (al heeft het protserige monument voor bevelhebber Van Heutz in Amsterdam-Zuid tegenwoordig een andere functie gekregen) en natuurlijk die Politionele acties waarmee Nederland na de Tweede Wereldoorlog vergeefs poogde het koloniale gezag te herstellen. Ik kan mij vergissen, maar ik heb altijd het gevoel gehad dat het koloniale verleden de Indonesiërs van nu ook maar matig kan boeien. Eeuwen van Nederlandse presentie in de Oost lijken in metaforische zin overwoekerd door de geschiedenis. (Tekst gaat door onder de afbeelding)

Rick Honings: de ontdekking van Insulinde. Op reis in Nederlands-Indië in de negentiende eeuw. Prometheus 2023
Afbeeldingen. 1: Lezende Europese vrouw in de Plantentuin van Buitenzorg, litho naar J.C. Rappard, uit M.T.H. Perelaar, het kamerlid Van Berkenstein in Nederlandsch-Indië (1888-1890). Het betreft hier een reisverslag van een fictief Kamerlid, dat zich een indruk poogt te vormen van de kolonie; 2: Monument voor Junghuhn nabij Bandung, foto van G.F.J. Bley, vermoedelijk uit de jaren twintig van de vorige eeuw. (Collectie Wereldmuseum Amsterdam); 3: Poerwolelono, regent van Koedoes en schrijver, met vrouw en kind. Foto van Woodbury & Page uit 1867; 4: ‘De onderwerping van Diepo Negoro aan luitenant-generaal baron de Kock’ van Nicolaas Pieneman, ca. 1830 – ca. 1835. Prins Diepo Negoro was de belangrijkste Javaanse leider in de Java-oorlog (1825–1830). Hoewel de Nederlanders hem vrijgeleide hadden beloofd, werd hij tijdens vredesonderhandelingen gearresteerd. Pieneman laat niet het verraad zien, maar hoe Diepo Negoro die zich aan het Nederlandse gezag ‘onderwerpt’ en afscheid neemt van zijn verslagen volgelingen. (Collectie Rijksmuseum); 6: Wasplaats in Weltevreden, de voornamelijk door Europeanen bewoonde voorstand van Batavia (thans Djakarta). Foto van G. Kolff & Co., ergens tussen 1908 en 1930. (Universiteit Leiden)


Plaats een reactie