Onrust rond de Arc de Triomphe, in 1885

(17-9-2015) Twee miljoen mensen waren op de been, in Parijs op maandag 31 mei 1885, voor de begrafenis van de schrijver Victor Hugo. Het hadden er nog meer kunnen zijn wanneer de staatsbegrafenis niet op een maandag had plaatsgevonden. Maar de autoriteiten van de Franse Republiek waren als de dood dat bij een begrafenis op zondag, als de fabrieken dicht waren, ook miljoenen arbeiders de teraardebestelling van de schrijver van Les Misérables zouden willen bijwonen. Die arbeiders kwamen toch – naar de omgeving van de Arc de Triomphe, waar de literaire geweldenaar een nacht lang lag opgebaard – als dat het juiste woord is, want de balseming was niet helemaal gelukt dus de kist moest worden gesloten. (zie foto boven) Judith Perrignon beschrijft die nacht in haar roman Victor Hugo vient de mourir: een volksfeest, met veel drank, en goede zaken voor de prostituees.

De dag ervoor was het lichaam van Hugo van zijn huis aan de Avenue Victor Hugo – inderdaad, de schrijver was zo beroemd dat hij aan een naar zichzelf vernoemde straat woonde – overgebracht naar de plek onder de Arc de Triomphe. Perrigon beschrijft de grote zenuwachtigheid die zich van de autoriteiten meester maakte over wat er rond deze begrafenis allemaal zou kunnen gebeuren. Hugo belichaamde, als eigenlijk geen schrijver voor of na hem, de Republiek, de Vooruitgang, de Rechtvaardigheid. In 1871 was hij na twee decennia zelfgekozen ballingschap in Brussel, op Jersey en Guernesey, uitvloeisel van zijn oppositie tegen het Tweede Keizerrijk van Napoleon III, in Frankrijk teruggekeerd. Maar hij was geen socialist, en zijn  houding tegenover de met veel geweld onderdrukte Commune van Parijs op z’n minst ambivalent.

Desondanks was zijn symboolwerking zo sterk, dat vrijwel geen politieke familie onverschillig bleef bij zijn verscheiden – van liberale bourgeoisie, via conservatieven tot en met socialisten en anarchisten. De jonge Derde Republiek voerde ten aanzien van de rooien echter een repressief beleid. Perrignon, die haar roman voor een aanzienlijk deel baseert op de verslagen van de talrijke politiespionnen in socialistische en anarchistische kring, geeft een aardig beeld van de vele snode plannen om in de rouwstoet rode en zwarte vlaggen binnen te smokkelen, en natuurlijk plannen voor bomaanslagen, die echter het stadium van de kwajongenspraat niet voorbij zijn gekomen. Op de dag zelf werden al die vlaggen trouwens door de politie onschadelijk gemaakt.

In de Nationale Vergadering waren er overigens maar enkelen – verstokte royalisten en bonapartisten – die zich verzetten durfden tegen de beslissing van de teraardebestelling van Hugo een staatsbegrafenis te maken, en het lichaam van de schrijver bij te zetten in het Panthéon, naast andere grote mannen van de Republiek als Rousseau en Voltaire. De Katholieke Kerk had al moeten aanzien hoe Hugo op zijn sterfbed de laatste sacramenten had geweigerd – de prominente vertegenwoordigers van de clerus die zich gereed hielden voor het geval de verstokte vrijdenker Hugo in extremis op andere gedachten zou komen, werd door de familie onder verwijzing naar de wensen van de stervende de toegang tot het huis geweigerd. Nu moest de kerk ook nog meemaken hoe de Église Sainte-Génévieve – zoals het Panthéon in 1885 weer heette – voor de derde keer in de geschiedenis van het gebouw van de katholieke wijding en religieuze symbolen werd ontdaan. Deze situatie duurt overigens tot op de huidige dag voort.

Niets stond dus op 31 mei 1885 nog een massale demonstratie van Republikeinse eensgezindheid in de weg. Voor de stoet van de Arc de Triomphe naar het Panthéon koos men – ondanks petities vanuit de bevolking – niet voor de noordelijke route, via Place de la Bastille. Dat had de baar gevoerd langs arbeiderswijken als Belleville, en juist daar waren de bestuurders dus een beetje bang voor. De route ging na de Champs Élysées en het Place de la Concorde langs de meer burgerlijke Boulevard Saint-Germain. (Foto onder: aan het begin van de Rue Soufflot). Zoals nog steeds bij Franse demonstraties liep men in ordelijk georganiseerde blokken: afdeling parlementsleden, afdeling vrijdenkers etc. Langs de route werd door bewoners een hoge prijs gevraagd voor plaatsen voor ramen, op balkons en daken.

Een van de aardige dingen voor de lezer van deze roman is natuurlijk dat Frankrijk juist weer zo’n massale demonstratie van Republikeinse gezindheid achter de rug heeft: de miljoenen die in januari de straat opgingen na de aanslag op Charlie Hebdo. Over die laatste gebeurtenis worden nu achteraf her en der bedenkingen geuit – niet iedereen zou hebben meegedaan bijvoorbeeld. Maar in zekere zin is dat misschien niet zo belangrijk. Ook in 1885 waren er vast heel Fransen, stijf-katholieken in de provincie bijvoorbeeld, die helemaal niet zo geestdriftig waren voor de nagedachtenis van Hugo.

Toch blijft Frankrijk hét land voor zulke massale, politieke volksoplopen in Europa. Je zou haast zeggen dat het niet toevallig is dat Frankrijk ook het land is van de revoluties en de quasi-revoluties, die ook steeds als een ritueel bijna gevierd worden – 1789 en andere gelegenheden tijdens de Franse revolutie, 1830, 1848, 1871, 1968. Demonstraties als bij de dood van Hugo of de aanslag van 2015 lijken in sommige opzichten de systeem-bevestigende variant op die revoluties, en bij beide varianten is het achteraf steeds de vraag of het wel veelzeggend en duidelijk genoeg was, of de schijnbare intenties niet achteraf zijn verraden of voos gebleken etc. Dat zijn interessante debatten, maar de gebeurtenissen zelf tonen, meen ik, toch voornamelijk aan dat de Republikeinse idealen, als mystiek van de staat, in Frankrijk nog steeds massale aantrekkingskracht uitoefenen op een manier die geen enkel ander land Frankrijk nadoet.

De roman van Perrignon, waarvan ik van harte hoop dat hij nog in de litteraire prijzen valt, is ook een aardig voorbeeld van litteraire geschiedbeoefening. Voorbij zijn de tijden dat in het kader van ‘verwetenschappelijking’ van historici gevergd werd afscheid te nemen van het geschiedverhaal – zoals in de tijd dat ik zelf in de jaren 1970 geschiedenis studeerde. Geschiedenis moest een ‘sociale wetenschap’ worden, en litteraire pretenties waren anathema. Gelukkig is die tijd voorbij, zoals bepleit in l’Histoire est une littérature contemporaine van de Franse historicus Ivan Jablonka. Natuurlijk is het niet om het even, met welke bronnenstudie of nauwkeurigheid een schrijver in de weer is. Maar het verhaal is terug, ook wanneer het geen roman is, maar meer een conventioneel geschiedverhaal. Onze zoekende samenleving kan niet zonder.

Judith Perrignon, Victor Hugo vient de mourir. Uitg. l’Iconoclaste 2015

Ivan Jablonka, l’Histoire est une littérature contemporaine. Manifeste pour les sciences sociales. Seuil 2015.

Plaats een reactie

Blog op WordPress.com.

Omhoog ↑